Het blijft boeiend om gade te slaan, hoe het bestuur van de provincie Drenthe probeert om zichzelf aan de haren uit de sloot te trekken. En vooral hoe ze daarbij ambtelijke middelen inzetten, oftewel pronken met de rol van initiatiefnemer doch in uitvoerende zin het volledig laten afweten.
De economie in het noorden van Nederland ontwikkelt zich dramatisch trager dan in de rest van Nederland. Alle beschikbare nationale fondsen worden beschikbaar gesteld voor het repareren van de schade die wordt veroorzaakt door de gaswinning en het staken daarvan. Groningen profiteert, Friesland en Drenthe hebben het nakijken. Drentse ondernemers die hun diensten en producten op afstand kunnen leveren, genieten mee van de economische voorspoed in “het westen”. Maar middenstand en werknemers hebben niet zo’n grote actieradius, dus het consumentisme speelt zich op bodemniveau af.
Ik vergelijk het provinciebestuur van Drenthe met de grote olifant, die zich achter het pas aangeplante jonge boompje probeert te verstoppen.
De provincie heeft aangekondigd op 26 september 2018 een symposium te organiseren met als titel Duurzame Inzetbaarheid, Zo Doen We Dat In Drenthe. Het doel van de inzet is: “Zoveel mogelijk mensen met plezier aan het werk en gezond naar hun pensioen”. Zelf komen ze niet verder dan een geopende deur van een zaal met een podium, wat slappe koffie in een hoek, en aan de haren bijeengetrokken ondernemers die in ploegjes brainstormen over hoe zij de provinciale doelen zouden kunnen realiseren. Stel je voor dat de provincie zelf de handen aan uitvoerend werk vuil zou maken.
Uit de aankondiging blijkt al in welke richting het Drentse provinciebestuur de oplossing zoekt: het bedrijfsleven moet hun medewerkers zelf verantwoordelijk stellen voor het langdurig inzetbaar blijven. Dus de verantwoordelijkheid voor het inzetbaar blijven en onderhouden van vaardigheden rondom technologische ontwikkelingen wordt bij de werknemer neergelegd. Immers, er is geen sprake van mogelijkheden in termen van gesubsidieerde studietijd of persoonlijke ontwikkeling buiten de functiebeschrijving van de lopende dienstbetrekking, laat staan over fiscale aftrekbaarheid van de kosten.
Intussen mogen (wettelijk, dus buiten de invloedssfeer van het provinciebestuur) werkgevers hun personeel gerust op 40+ leeftijd ontslaan wegens het vervallen van functies zonder dat zij worden aangesproken op her- of bijscholing van hun personeel. Terwijl diezelfde werkgever veel goedkoper en eenvoudiger jong en actueel geschoold personeel kan verkrijgen. Dus de lasten worden bij de werknemer neergelegd, de financiële opbrengst valt de werkgever ten deel en het provinciebestuur strijkt met de eer.
Als iemand kan motiveren op welke wijze de cirkelredenering van de provincie naar succes zou kunnen voeren, dan nodig ik hem of haar graag uit commentaar op deze beschouwing te leveren.